James Mellaart, lector in de archeologie van Anatolië aan de Universiteit van Londen, deed tussen 1961 en 1970 opgravingen in Çatalhöyük en in Hacilar in Anatolië, centraal Turkije. Door zijn opgravingen zouden de heersende opvattingen over religie in de prehistorie revolutionair veranderen.
Tussen 7.250 en 6.000 v.Chr. was Çatalhöyük een bloeiende stad met ongeveer 7.000 inwoners, in die periode de grootste stad ter wereld. Het nabijgelegen Hacilar was een kleinere stad en was tussen 6.000 en 5.000 v.Chr., de erfgenaam van Çatalhöyük en een belangrijke schakel in de verspreiding van deze cultuur over het Middellandse-Zeegebied.
James Mellaart verbaasde zich over het grote aantal tempels in Çatalhöyük. Een tempel was een grote kamer in een gewoon woonhuis, waarvan de muren waren beschilderd en voorzien van reliefs met religieuze voorstellingen. Tijdens de opgravingen vond hij 41 beeldjes van terracotta, waarvan er 33 vermoedelijk de Godin, soms alleen en soms samen met de God, voorstellen. De andere 8 beeldjes stellen waarschijnlijk de God voor.
Deze beeldjes zijn te zien in het Museum voor Anatolische Beschavingen in Ankara, waar ik vorige week ben geweest. De Godin van Çatalhöyük maakt de eeuwige kringloop van het leven mogelijk, de zich altijd herhalende cyclus van geboorte, vruchtbaarheid, sterven en wedergeboorte (reïncarnatie), een cyclus die we ook in het ritme van de natuur terugvinden. Ze is een voorloper van de Grote Godinnen uit de Brons- en IJzertijd, zoals Inanna, Isis en Cybele.
Ook de Godin en God van Çatalhöyük hebben hun voorlopers gehad, want onder de door James Mellaart uitgegraven lagen bevindt zich een nog oudere nederzetting die tot 10.000 v.Chr. teruggaat. Al lang voordat de mensheid overging op landbouw en zich op een vaste plaats vestigde, werd de Godin algemeen vereerd. Vele honderden beeldjes van vrouwenfiguren, sommige meer dan 40.000 jaar oud, zijn door heel Europa gevonden. Veel van deze beeldjes, met name in de periode 25.000 tot 5.000 v.Chr. toonden de Godin als overdreven dik of legden sterk de nadruk op haar borsten, billen en de driehoek van haar schoot.
Vrij algemeen was het gebruik vanaf de Oude Steentijd om de doden te bedekken met een laag rode oker, dat ongetwijfeld de baarmoeder van de Grote Godin voorstelde. Rood was in de Steentijd de kleur van het leven en wit van de dood.
Het is duidelijk dat de inheemse bevolking van Anatolië haar religie duizenden jaren in stand heeft weten te houden. Vanaf 2.500 v.Chr. wordt de autochtone bevolking ook wel aangeduid als Hatti of Hattiërs. Rond 1.950 v.Chr introduceerde Assyrische handelaren in Anatolië het spijkerschrift. In het verleden is vaak aangenomen dat de hoogontwikkelde Assyriers de Assyrische en Soemerische cultuur op de primitieve Anatoliërs hebben overgebracht, maar recente opgravingen duiden op het tegenovergestelde. Daaruit blijkt dat de Anatolische beschaving duizenden jaren ouder is dan de Soemerische en dat de cultuuroverdracht dus vanaf de Anatoliers op de Sumeriers en de Assyriers is overgedragen. Waarschijnlijk heeft de religie van het Oude Europa zich voor een groot deel vanuit Anatolië ontwikkeld.
Alle culturen van het Oude Europa lijken te zijn bepaald door een vrouwelijk bewustzijn, dat gepaard gaat met synthetisch denken. De Indo-Europeanen, daarentegen, hebben zich vanaf het prilste begin geprofileerd als mannelijk en hebben zich daarbij laten leiden door hun analytisch en dualistisch denken. Alleen wie doelgericht en analytisch is en bereid is alles opzij te zetten om dit doel te bereiken, is in staat een koninkrijk of keizerrijk te stichten en andere gebieden te veroveren om de eigen macht te vergroten. De Romeinen vonden het een goede en rechtvaardige zaak om hun grenzen veilig te stellen en op deze manier hebben ze Europa onder de voet gelopen. In het Oude Europa zou dat ondenkbaar zijn geweest. Hoewel Çatalhöyük 1.000 jaar lang de grootste stad op aarde is geweest, is het kennelijk geen moment bij de inwoners opgekomen om hun buren in te lijven.
Tegen het einde van de Nieuwe Steentijd maakte de vrouwelijke synthetische levenshouding plaats voor een doelgericht analytisch dualisme, waardoor de betekenis van de Godin voor velen niet meer te begrijpen was. Tijdens de Steentijd stond de Godin model voor geboorte, groei, volwassenheid, aftakeling, dood en reïncarnatie. Onder Indo-Europese invloed werden deze functies van de Grote Godin gesplitst in verschillende Godinnen, die volledig los van elkaar werden gezien. Groei en afbraak werden door de Indo-Europeanen gezien als tegengestelde krachten die onmogelijk in één Godin verenigd konden zijn. Aspecten van de Grote Godin die te maken hadden met dood en vruchtbaarheid werden geprojecteerd op demonen of 'slechte' Godinnen, terwijl de 'goede' Godinnen kuis waren en vooral onderdanig aan de steeds machtiger wordende Goden. De stereotype slechte heks is niets anders dan het donkere aspect van de Godin, die eens alle facetten van het leven beheerste. Het schrikbeeld van de slechte heks en van demonen wortelt in het oerbeeld van de Godin, de Grote Moeder, waarbij de donkere, vernietigende kracht is losgekoppeld van de scheppende, opbouwende en verzorgende zijde.
In de religie van Çatalhöyük zie ik veel overeenkomsten met de religie van de Maya's, waarbij ook alle facetten die bij het leven horen, zowel de opbouwende als de afbrekende, in de Scheppende Moeder en in de Scheppende Vader zijn verenigd. Wat ook een voortreffende overeenkomst is, is dat de periode tussen 8.000 v.Chr. en 3113 v.Chr. door de Maya's de Derde Zon werd genoemd en werd geregeerd door een vrouwelijke energie. Volgens de Maya's wordt de huidige Vierde Zon door mannelijke energie geregeerd, dat precies overeenkomt met wat er met de religie in Europa is gebeurd en momenteel nog aan de gang is. De nieuwe Vijfde Zon, die vanaf 21 december 2012 ingaat, zal er een zijn waarbij zowel de vrouwelijke als de mannelijke energieën zijn gecombineerd, dus een periode van 5.125 jaar van harmonie.
Bron: Joke & Ko Lankester - De kringloop van het Leven. Wicca, de oude Religie. 1998.
Tussen 7.250 en 6.000 v.Chr. was Çatalhöyük een bloeiende stad met ongeveer 7.000 inwoners, in die periode de grootste stad ter wereld. Het nabijgelegen Hacilar was een kleinere stad en was tussen 6.000 en 5.000 v.Chr., de erfgenaam van Çatalhöyük en een belangrijke schakel in de verspreiding van deze cultuur over het Middellandse-Zeegebied.
James Mellaart verbaasde zich over het grote aantal tempels in Çatalhöyük. Een tempel was een grote kamer in een gewoon woonhuis, waarvan de muren waren beschilderd en voorzien van reliefs met religieuze voorstellingen. Tijdens de opgravingen vond hij 41 beeldjes van terracotta, waarvan er 33 vermoedelijk de Godin, soms alleen en soms samen met de God, voorstellen. De andere 8 beeldjes stellen waarschijnlijk de God voor.
Deze beeldjes zijn te zien in het Museum voor Anatolische Beschavingen in Ankara, waar ik vorige week ben geweest. De Godin van Çatalhöyük maakt de eeuwige kringloop van het leven mogelijk, de zich altijd herhalende cyclus van geboorte, vruchtbaarheid, sterven en wedergeboorte (reïncarnatie), een cyclus die we ook in het ritme van de natuur terugvinden. Ze is een voorloper van de Grote Godinnen uit de Brons- en IJzertijd, zoals Inanna, Isis en Cybele.
Ook de Godin en God van Çatalhöyük hebben hun voorlopers gehad, want onder de door James Mellaart uitgegraven lagen bevindt zich een nog oudere nederzetting die tot 10.000 v.Chr. teruggaat. Al lang voordat de mensheid overging op landbouw en zich op een vaste plaats vestigde, werd de Godin algemeen vereerd. Vele honderden beeldjes van vrouwenfiguren, sommige meer dan 40.000 jaar oud, zijn door heel Europa gevonden. Veel van deze beeldjes, met name in de periode 25.000 tot 5.000 v.Chr. toonden de Godin als overdreven dik of legden sterk de nadruk op haar borsten, billen en de driehoek van haar schoot.
Vrij algemeen was het gebruik vanaf de Oude Steentijd om de doden te bedekken met een laag rode oker, dat ongetwijfeld de baarmoeder van de Grote Godin voorstelde. Rood was in de Steentijd de kleur van het leven en wit van de dood.
Het is duidelijk dat de inheemse bevolking van Anatolië haar religie duizenden jaren in stand heeft weten te houden. Vanaf 2.500 v.Chr. wordt de autochtone bevolking ook wel aangeduid als Hatti of Hattiërs. Rond 1.950 v.Chr introduceerde Assyrische handelaren in Anatolië het spijkerschrift. In het verleden is vaak aangenomen dat de hoogontwikkelde Assyriers de Assyrische en Soemerische cultuur op de primitieve Anatoliërs hebben overgebracht, maar recente opgravingen duiden op het tegenovergestelde. Daaruit blijkt dat de Anatolische beschaving duizenden jaren ouder is dan de Soemerische en dat de cultuuroverdracht dus vanaf de Anatoliers op de Sumeriers en de Assyriers is overgedragen. Waarschijnlijk heeft de religie van het Oude Europa zich voor een groot deel vanuit Anatolië ontwikkeld.
Alle culturen van het Oude Europa lijken te zijn bepaald door een vrouwelijk bewustzijn, dat gepaard gaat met synthetisch denken. De Indo-Europeanen, daarentegen, hebben zich vanaf het prilste begin geprofileerd als mannelijk en hebben zich daarbij laten leiden door hun analytisch en dualistisch denken. Alleen wie doelgericht en analytisch is en bereid is alles opzij te zetten om dit doel te bereiken, is in staat een koninkrijk of keizerrijk te stichten en andere gebieden te veroveren om de eigen macht te vergroten. De Romeinen vonden het een goede en rechtvaardige zaak om hun grenzen veilig te stellen en op deze manier hebben ze Europa onder de voet gelopen. In het Oude Europa zou dat ondenkbaar zijn geweest. Hoewel Çatalhöyük 1.000 jaar lang de grootste stad op aarde is geweest, is het kennelijk geen moment bij de inwoners opgekomen om hun buren in te lijven.
Tegen het einde van de Nieuwe Steentijd maakte de vrouwelijke synthetische levenshouding plaats voor een doelgericht analytisch dualisme, waardoor de betekenis van de Godin voor velen niet meer te begrijpen was. Tijdens de Steentijd stond de Godin model voor geboorte, groei, volwassenheid, aftakeling, dood en reïncarnatie. Onder Indo-Europese invloed werden deze functies van de Grote Godin gesplitst in verschillende Godinnen, die volledig los van elkaar werden gezien. Groei en afbraak werden door de Indo-Europeanen gezien als tegengestelde krachten die onmogelijk in één Godin verenigd konden zijn. Aspecten van de Grote Godin die te maken hadden met dood en vruchtbaarheid werden geprojecteerd op demonen of 'slechte' Godinnen, terwijl de 'goede' Godinnen kuis waren en vooral onderdanig aan de steeds machtiger wordende Goden. De stereotype slechte heks is niets anders dan het donkere aspect van de Godin, die eens alle facetten van het leven beheerste. Het schrikbeeld van de slechte heks en van demonen wortelt in het oerbeeld van de Godin, de Grote Moeder, waarbij de donkere, vernietigende kracht is losgekoppeld van de scheppende, opbouwende en verzorgende zijde.
In de religie van Çatalhöyük zie ik veel overeenkomsten met de religie van de Maya's, waarbij ook alle facetten die bij het leven horen, zowel de opbouwende als de afbrekende, in de Scheppende Moeder en in de Scheppende Vader zijn verenigd. Wat ook een voortreffende overeenkomst is, is dat de periode tussen 8.000 v.Chr. en 3113 v.Chr. door de Maya's de Derde Zon werd genoemd en werd geregeerd door een vrouwelijke energie. Volgens de Maya's wordt de huidige Vierde Zon door mannelijke energie geregeerd, dat precies overeenkomt met wat er met de religie in Europa is gebeurd en momenteel nog aan de gang is. De nieuwe Vijfde Zon, die vanaf 21 december 2012 ingaat, zal er een zijn waarbij zowel de vrouwelijke als de mannelijke energieën zijn gecombineerd, dus een periode van 5.125 jaar van harmonie.
Bron: Joke & Ko Lankester - De kringloop van het Leven. Wicca, de oude Religie. 1998.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten